ziek zijn (v) (geneeskunde) | stare male (v) (geneeskunde) |
ziek zijn (v) (geneeskunde) | essere malato (v) (geneeskunde) |
ziek zijn (v) (sukkelen) | sentirsi male (v) (sukkelen) |
ziek zijn (v) (geneeskunde) | soffrire (v) (geneeskunde) |
ziek zijn (v) (geneeskunde) | essere sofferente (v) (geneeskunde) |
ziek zijn (v) (geneeskunde) | sentirsi male (v) (geneeskunde) |
ziek zijn (v) (sukkelen) | soffrire (v) (sukkelen) |
ziek zijn (v) (sukkelen) | essere sofferente (v) (sukkelen) |
ziek zijn (v) (sukkelen) | stare male (v) (sukkelen) |
ziek zijn (v) (sukkelen) | essere malato (v) (sukkelen) |